OMT 2 2223 Proefexamens

A vibrant and engaging educational classroom scene with students using multimedia devices, including tablets and laptops, surrounded by posters about research methods and ethics, emphasizing a modern learning environment.

Multimedia Usage in Education Quiz

Test your knowledge about research methods and ethical considerations in studies related to multimedia usage among high school students. This quiz covers various aspects of experimental design, sampling techniques, validity, and research ethics.

Key Features:

  • Multiple-choice questions
  • Focus on psychology and educational research
  • Designed for educators and students alike
65 Questions16 MinutesCreated by ResearchNinja42
In een studie die peilt naar het bezit van multimedia apparaten bij leerlingen uit het middelbaar wordt at random een aantal Belgische scholen uitgekozen waar men een vragenlijst over dit onderwerp meegeeft aan alle leerlingen. Dit is een voorbeeld van:
Een gestratificeerde steekproef
Een steekproef methode waarbij alle leerlingen uit de doelgroep evenveel kans hebben om opgenomen te worden in de studie
Een cluster steekproef
Een gemakkelijkheidsteekproef (convenience sample)
€�Wat vindt u van de voorgestelde besparingen op vlak van uurregeling en wedden?” is een voorbeeld van een
Een vraag met dubbele insteek (double barreled question)
Dichotome vraag
Een leidende vraag (“leading question”)
Een gevoelige vraag (“loaded question”)
Een overmatig gespecificeerde vraag
€�Geef aan in welke mate je akkoord gaat met de volgende stellingen”. Deze instructie zou kunnen gegeven worden bij een:
Likert-schaal
Thurstone-schaal
Guttman-schaal
Semantische differentiaal
Alle voorgaande alternatieven zijn juist
Welk van volgende tests kan je gebruiken om de beste items in een Likert schaal te selecteren
De correlaties tussen de items en de schaalscore
Gemiddelde en standaarddeviatie van elk item
De interne consistentie van de schaal
De reproduceerbaarheidscoefficient
Meerdere van bovenvermelde tests kunnen gebruikt worden
Enkele studenten trachten de APA regels te gebruiken om correct te refereren naar een artikel dat gepubliceerd werd in een wetenschappelijk tijdschrift. Ze komen tot 5 verschillende referenties. Welke referentie is correct volgens de APA regels?
A
B
C
D
E
Wanneer je een onderzoek doet waarin misleiding van de deelnemers gebeurt, ben je ethisch verplicht om
Bij afloop de waarheid te vertellen over het doel van het onderzoek
Mentale of fysieke pijn te vermijden
Deelnemers de toelating te geven om uit het onderzoek te stappen wanneer ze dat willen
Enkel A en B zijn juist
A, B, en C zijn juist
Voor een onderzoek over de impact van lawaai op de slaapkwaliteit moet het EEGapparaat voor elke deelnemer gekalibreerd worden (aangepast aan de weerstand van de hoofdhuid van de deelnemer). Daartoe moet bij elk nieuw onderzoek de “reset” knop worden ingedrukt. Stel je voor dat de onderzoeker dit een aantal keer vergeet te doen, welke bedreiging voor de interne validiteit zou dan wellicht optreden?
Maturatie (maturation threat)
Testing (testing threat)
Mortaliteit (mortality threat)
Selectie (selection threat)
Instrumentatie (instrumentation threat)
Om te testen of een nieuw soort chips als lekker beoordeeld wordt door de consumenten, voert de fabrikant een studie uit in een supermarkt waarin gebruik gemaakt wordt van een within-subjects design. Welke uitspraak is correct?
Proefpersonen worden random toegewezen aan condities
De onderzoeker kan best verschillende volgorden gebruiken om volgorde effecten tegen te gaan
Contra-balancering is hier niet mogelijk
De studie zal mogelijks verkeerde resultaten geven omdat ´e´en groep de tendens kan hebben om hoge scores te geven.
De onderzoeker gebruikt dit design om geen carry-over effecten te hebben
Welke uitspraak is van toepassing op deze tabel met gemiddelde resultaten van een experiment met een 2x2 factorieel design:
Er is een interactie tussen A en B
Er is een algemeen hoofdeffect van A
Er is een algemeen hoofdeffect van A en interactie tussen A en B
Er is een algemeen hoofdeffect van B en interactie tussen A en B
. Er is een interactie tussen A & B want de 2 enkelvoudige hoofdeffecten van A zijn gelijk
Wat is een Solomon 4 group design
Een variant van het Latijns vierkant
Een within-subject design
Een manier om testing effecten in kaart te brengen
Geen van bovenstaande
Opties a, b en c zijn juist
Hoeveel onafhankelijke variabelen zijn er in een 3×4 factorieel design?
2
3
12
7
4
In geval van experimentele uitval (dropout) in een onderzoek met pretest-posttest design is het van kapitaal belang om...
... Enkel de gegevens te analyseren van deelnemers die het volledige onderzoek hebben afgerond
... Enkel de meest betrouwbare metingen te gebruiken
... Het experiment te repliceren met een grotere steekproef zodanig dat de invloed van de experimentele uitval op de resultaten kan nagegaan worden
... Na te gaan of de deelnemers die zijn uitgevallen bij de pretest verschillen van deelnemers die wel hebben volgehouden
Alle voorgaande zijn in dat geval even belangrijk
Welk van onderstaande methoden om de onafhankelijke variabele te vari¨eren kan men niet toepassen in een zuiver (true) experiment (omdat het automatisch resulteert in een quasi-experiment)?
Experimentele manipulatie van instructies
Manipulatie van situatie of gebeurtenissen
Manipulatie van individuele verschillen
Dosering van medicatie
Randomiseren van de volgorde van de condities bij within-subjects designs
Welk van volgende gebeurtenissen vond NIET plaats in de Tuskagee studie?
Onderzoekers vertelden de deelnemers dat ze een behandeling kregen, ook al was dit niet het geval
De deelnemers in de studie werden door de onderzoekers ge¨ınfecteerd met een virus
De deelnemers werd niet verteld dat ze ge¨ınfecteerd waren met een virus
De onderzoekers verhinderden dat de deelnemers een behandeling konden zoeken
Door de studie stierf een groot deel van de deelnemers aan tuberculose
Welk principe stelt dat alternatieven voor onderzoek met dieren moet overwogen worden?
Verfijning
Vermindering
Vervanging
Parsimonie
Verandering
Dr. Valencia wilt een onderzoek uitvoeren om te testen of narcistische mensen slechtere
sociale interacties hebben dan niet-narcistische mensen. Haar eerste taak is vaststellen
welke deelnemers narcisten zijn, en welke dit niet zijn. Ze gebruikt hiervoor een schaal
die ontwikkeld werd door een collega: de Mayo Schaal. Deze bestaat uit 3 vragen:
  1. Ik denk meestal meer aan mezelf dan aan andere personen.
  2. Ik heb geen hoge dunk van mezelf.
  3. Ik denk dat andere mensen me heel speciaal vinden.
Dr. Valencia vraagt zich af of de Mayo test wel echt Narcisme meet of dat het een ander
gerelateerd concept meet. Ze is dus bezorgd over...
De operationele definitie van de schaal
De betrouwbaarheid van de schaal
De factor structuur van de schaal
De construct validiteit van de schaal
De conclusie validiteit van de schaal
Dr. Valencia (zie vorige vraag) berekent een correlatie co¨effici¨ent (r ) om het verband tussen vraag 1 en vraag 2 en tussen vraag 2 en vraag 3 van de Mayo Schaal na te gaan. Ze vindt een correlatie van r = −.73 tussen vraag 1 en vraag 2, en een correlatie van r = .74 tussen vraag 1 en vraag 3. Welk van volgende conclusies is correct?

(vorige vraag)
Dr. Valencia wilt een onderzoek uitvoeren om te testen of narcistische mensen slechtere
sociale interacties hebben dan niet-narcistische mensen. Haar eerste taak is vaststellen
welke deelnemers narcisten zijn, en welke dit niet zijn. Ze gebruikt hiervoor een schaal
die ontwikkeld werd door een collega: de Mayo Schaal. Deze bestaat uit 3 vragen:
  1. Ik denk meestal meer aan mezelf dan aan andere personen.
  2. Ik heb geen hoge dunk van mezelf.
  3. Ik denk dat andere mensen me heel speciaal vinden.
Dr. Valencia vraagt zich af of de Mayo test wel echt Narcisme meet of dat het een ander
gerelateerd concept meet. Ze is dus bezorgd over...
De interne consistentie betrouwbaarheid van de schaal lijkt goed
De twee correlaties zijn in dezelfde richting
De negatieve correlatie tussen vraag 1 en vraag 2 betekent dat het een slechte schaal is
De correlatie tussen vraag 1 en vraag 2 is veel zwakker dan de correlatie tussen vraag 2 en vraag 3
De construct validiteit van de schaal lijkt goed
Waarom gebruiken onderzoekers soms omgekeerd geformuleerde vragen (reverse-keyed) in schalen?
De respondenten moeten hierdoor aandachtiger zijn bij het invullen van de vragenlijst
De respondenten hebben hierdoor meer antwoordopties, wat voor accuratere scores zorgt
Elke vraag wordt hierdoor twee keer gesteld, wat tot betrouwbaardere resultaten leidt
Door de combinatie van negatief en positief geformuleerde vragen, kunnen zowel negatieve als positieve attitudes gemeten worden
Alle bovenstaande zijn juist
Welk van onderstaande technieken is niet nuttig om reactiviteit bij observaties te voorkomen?
Als observator niet opvallen in de omgeving
Deelnemers laten wennen aan je aanwezigheid voor je begint te observeren
Niet storende metingen (unobtrusive measures) gebruiken
Meerdere observatoren gebruiken
Alle bovenstaande zijn nuttig om reactiviteit te voorkomen
Prof. Kramer wil weten hoe gelukkig de studenten aan wie hij dit semester lesgeeft zijn. Hij geeft dit semester twee vakken: “Algemene psychologie” en “Inleiding tot neuroscience”. Hij geeft een vragenlijst aan zijn studenten om geluk te meten. Wat is de populatie waarin Prof. Kramer interesse heeft in bovenstaande omschrijving?
Alle studenten aan de universiteit
Alle psychologie studenten
Alle studenten aan wie hij momenteel les geeft
Alle studenten in zijn vak “Algemene psychologie”
Jongeren tussen 18 en 23 jaar
Online vragenlijsten kampen vaak met volgend probleem:
Lage betrouwbaarheid
Self-selection bias
Lage attrition rates
Present-present bias
Demand characteristics
Naar welk van onderstaande factoren moet men kijken om te bepalen of een relatie tussen twee variabelen statistisch significant is?
Sample size en aantal geanalyseerde variabelen
Richting van het verband en sterkte van het verband
Sample size en effect size
Het aantal outliers en de richting van het verband
Alle bovenstaande zijn correct
Welk van onderstaande factoren is het belangrijkst wanneer men de externe validiteit wil evalueren van een studie waarin men uitspraken over verbanden doet?
De wijze waarop de steekproef uit de populatie werd geselecteerd
De grootte van de steekproef
Het aantal deelnemers in elke conditie
De grootte van de oorspronkelijke populatie
Een evenwichtige verdeling van kenmerken zoals geslacht, leeftijd, en afkomst in de steekproef
In welk type correlatie zijn onderzoekers typisch het meest ge¨ınteresseerd wanneer ze een longitudinale studie uitvoeren?
Auto-correlatie
Cross-sectionele correlatie
Multivariate correlatie
Test-hertest correlatie
Cross-lag correlatie
Welk van onderstaande stellingen is niet correct?
Onderzoekers beschouwen derde variabelen als storende factoren, maar mediatoren niet
Mediatoren verklaren waarom een verband is tussen twee variabelen, moderatoren verduidelijken voor wie of wanneer dit verband sterker of zwakker is
Derde variabelen kan je detecteren met meervoudige regressie technieken, maar mediatoren niet
Derde variabelen zijn meestal niet belangrijk in de hypothesen van onderzoekers, maar mediatoren wel
Wanneer je een significant negatief verband vindt tussen leeftijd en gezondheid voor mannen, maar geen significant verband vindt tussen leeftijd en gezondheid voor vrouwen, dan is geslacht een moderator
In de theorie-data cyclus leiden theorien eerst tot...
Vragen
Antwoorden
Data
Onderzoek
Observaties
Onderzoek is superieur aan persoonlijke ervaring omdat...
Er minstens 1 vergelijkingsgroep is
Constanten vermeden worden
Onderzoek geleid wordt door een autoriteit
Er statistiek gebruikt wordt
Alle mogelijke biasen uitgesloten worden
Op welke aspecten van validiteit moet je focussen indien je een onderzoek dat uitspraken doet over frequenties wilt evalueren?
Statistische validiteit en externe validiteit
Construct validiteit en externe validiteit
Interne validiteit en externe validiteit
Interne validiteit en construct validiteit
Statistische validiteit en construct validiteit
Als je de statistische validiteit van een onderzoek dat uitspraken doet over frequenties wilt nagaan, dan moet je kijken naar...
De grootte van het verband
Statistische significantie
De schatting van de margin of error (standaardmeetfout)
De grootte van de steekproef
De soort statistische test die gebruikt werd
Een bedreiging voor de interne validiteit treedt op wanneer een design confound varieert met de onafhankelijke variabele.
Toevallig
Spontaan
Alleen
Systematisch
Niet
Dr. Alfonse—een ontwikkelingspsycholoog—wil een studie uitvoeren om te bepalen of kinderen boeken met tekeningen of met foto’s verkiezen. Een groep van 45 kinderen uit het eerste leerjaar krijgt tegelijkertijd twee versies van een boek (Roodkapje) te zien. Het verhaal is in beide versies van het boek identiek, maar in versie 1 gebruikt men tekeningen als illustraties en in versie 2 gebruikt men foto’s als illustraties. De studenten worden nadien gevraagd welk van beide versies ze verkiezen. Welk design gebruikt Dr. Alfonse?
Een longitudinaal design
Een repeated-measures design
Een posttest-only design
Een between-groups design
Een concurrent-measures design
In welk van onderstaande situaties kan men zich zorgen maken over regressie naar het gemiddelde?
Wanneer de experimentele en de controle groep gelijke scores haalt op de posttest
Wanneer 1 groep een extreme score haalt op de pretest
Wanneer de experimentele en de controle groep gelijke scores behalen op de pretest
Wanneer 1 groep een extreem lage score behaalt op de posttest
Wanneer 1 groep een extreem hoge score behaalt op de posttest
Wanneer een double-blind design praktisch niet mogelijk is, dan is een aanvaardbaar alternatief
Een matched groups design
Een within groups design
Het gebruik van een controle group
Het gebruik van een placebo
Een masked design
Het aantal hoofdeffecten dat men kan onderzoeken is het aantal onafhankelijke variabelen
Belangrijker dan
Ongerelateerd aan
Gelijk aan
Kleiner dan
Groter dan
Dr. Gavin wil een 2 × 4 between-groups factorieel design gebruiken. Hoe groot moet zijn steekproef zijn, als hij in elke conditie 25 personen wil testen.
25
100
150
200
250
Welk van onderstaande onderscheidt true experimenten van quasi experimenten?
Quasi-experimenten gebruiken geen random assignment
Quasi-experimenten hebben geen gemanipuleerde variabelen
Quasi-experimenten hebben geen vergelijkingsgroepen
Quasi-experimenten hebben geen pretest metingen
Quasi-experimenten gebruiken geen random selection
Bij quasi-experimenten zijn onderzoekers bereid om wat van de _______ op te geven in ruil voor een betere _______.
Interne validiteit; externe validiteit
Interne validiteit; statistische validiteit
Statistische validiteit; externe validiteit
Construct validiteit; statistische validiteit
Statistische validiteit; interne validiteit
Bij meta-analyses zal men vaak meerdere onderzoekers contacteren met de vraag om ongepubliceerde studies te delen. Welk probleem lost dit op?
Het file-drawer probleem
De te kleine steekproeven in gepubliceerde studies
Het gebrek aan gepubliceerde studies met significante resultaten
Het gebrek aan ecologische validiteit
Dit lost alle bovenstaande problemen op
Welk van de onderstaande is GEEN vorm van replicatie?
Replicatie-plus-extensie
Statistische replicatie
Directe replicatie
Conceptuele replicatie
Meerdere van bovenstaande is geen vorm van replicatie.
Prof. Benjamin wil nagaan in welke mate de score die deelnemers behalen op een cognitieve test (Cogn.) toelaten om hun prestaties (Prest.) te voorspellen. Hij verzamelt volgende gegevens:
Wanneer we mensen hun scoren op een taak willen voorspellen, is de grootte van de fout 58% kleiner wanneer we deze persoon zijn cognitieve vaardigheden kennen dan wanneer we dit niet kennen.
Wanneer we mensen hun scoren op een taak willen voorspellen, is de grootte van de fout 36% kleiner wanneer we deze persoon zijn cognitieve vaardigheden kennen dan wanneer we dit niet kennen.
Wanneer we mensen hun scoren op een taak willen voorspellen, is de grootte van de fout 72% kleiner wanneer we deze persoon zijn cognitieve vaardigheden kennen dan wanneer we dit niet kennen.
Wanneer we mensen hun scoren op een taak willen voorspellen, is de grootte van de fout 89% kleiner wanneer we deze persoon zijn cognitieve vaardigheden kennen dan wanneer we dit niet kennen.
Wanneer we mensen hun scoren op een taak willen voorspellen, is de grootte van de fout 19% kleiner wanneer we deze persoon zijn cognitieve vaardigheden kennen dan wanneer we dit niet kennen.
In een reeks vorige studies werd beweerd dat factoren waarvan proefpersonen zich niet bewust zijn een invloed kunnen hebben op het gedrag. In die vorige studies werd onder andere getoond dat proefpersonen die subtiel geconfronteerd werden met woorden gelinkt aan het concept ‘bejaarde’ (vb, oud, rolstoel,), trager naar de lift wandelden na de studie, in vergelijking met een groep die subtiel geconfronteerd werden met controlewoorden. In de huidige studie werd getest of dit effect mogelijk veroorzaakt wordt door de verwachtingen die de proefleiders hadden over de uitkomst van het experiment. Mogelijks wandelen proefpersonen enkel trager naar de lift, omdat de proefleiders dit verwachten en deze verwachtingen vervolgens onbewust communiceren naar de deelnemers. Om dit te testen werd er zoals in vorige experimenten nagegaan wat de invloed was van het aanbieden van woorden gelinkt aan het concept bejaarde, in vergelijking met controlewoorden, op de snelheid van het wandelen. Om proefleider verwachtingen te manipuleren werden vier studenten gerekruteerd die het experiment zouden afnemen. Aan de eerste twee werd verteld dat de woorden gelinkt aan het concept bejaarde ervoor zouden zorgen dat de proefpersonen trager naar de lift zouden wandelen. Aan de andere twee werd verteld dat de woorden gelinkt aan het concept ‘bejaarde’ ervoor zouden zorgen dat proefpersonen sneller naar de lift zouden wandelen. Uit de resultaten bleek dat de groep proefpersonen die was blootgesteld aan woorden gelinkt aan bejaarde effectief
trager naar de lift wandelden, maar enkel wanneer de proefleiders dit ook verwachtten.
Wanneer de proefleiders het omgekeerde verwachtten (i.e., sneller wandelen) had het concept geen invloed op wandeltempo. We besluiten dat proefleider verwachtingen een belangrijke rol spelen in het onbewust be¨ınvloeden van gedrag.
 
Welk van onderstaande uitspraken is FOUT op basis van bovenstaande tekst?
Er is sprake van een interactie effect in de huidige studie.
De afhankelijke variabele is de tijd die proefpersonen nodig hebben om naar de lift te wandelen
De onderzoekers gebruiken een 2 × 2 factorieel design
De verwachtingen van de onderzoekers was een onafhankelijke variabele in deze studie
Alle bovenstaande uitspraken zijn juist.
In een correlationele studie werd nagegaan of baby’s die slapen in een kamer waar een
klein lampje brandt een verhoogd risico lopen om op latere leeftijd bijziendheid te ontwikkelen. Men verzamelde informatie over 3 dichotome variabelen: bijziendheid bij de ouders (ja/nee) ; bijziendheid bij het kind (ja/nee); nachtlampje aan tijdens het slapen als baby (ja/nee). Veronderstel dat onderstaande contingentietabellen het resultaat van deze studie zouden weergeven:

(zie tabel)

Ga na in welke mate “al dan niet als baby slapen met nachtlicht” toelaat om betere
voorspellingen te maken over bijziendheid bij kinderen, wanneer je controleert voor de
bijziendheid van de ouders.
Wanneer we controleren voor bijziendheid van ouders, kunnen we bijziendheid bij kinderen niet beter voorspellen wanneer we informatie hebben over al dan niet als baby slapen met een nachtlicht. Bijziendheid van de ouders is hier een derde variabele die het verband volledig verklaard.
Wanneer we controleren voor bijziendheid van ouders, kunnen we bijziendheid bij kinderen 10% beter voorspellen wanneer we informatie hebben over al dan niet als baby slapen met een nachtlicht.
Wanneer we controleren voor bijziendheid van ouders, kunnen we bijziendheid bij kinderen 20% beter voorspellen wanneer we informatie hebben over al dan niet als baby slapen met een nachtlicht.
Wanneer we controleren voor bijziendheid van ouders, kunnen we bijziendheid bij kinderen 30% beter voorspellen wanneer we informatie hebben over al dan niet als baby slapen met een nachtlicht.
Wanneer we controleren voor bijziendheid van ouders, kunnen we bijziendheid bij kinderen 40% beter voorspellen wanneer we informatie hebben over al dan niet als baby slapen met een nachtlicht.
Een onderzoeker neemt een survey af, om de impact van persoonlijkheidstrekken (extraversie en neuroticisme) op job prestaties te onderzoeken. Hij neemt ook enkele controle variabelen op, zoals leeftijd van de participanten. Onderstaande tabel geeft zijn resultaten weer, en bevat ongestandaardiseerde beta waarden. Het symbool * geeft aan dat een beta waarde statistisch significant is.
 
Welk van onderstaande uitspraken op basis van bovenstaande tabel is NIET juist?
Deze onderzoeker voerde een bivariate correlationele studie uit
Men toont aan dat leeftijd een alternatieve verklaring vormt voor het verband tussen neuroticisme en job prestaties
Men toont aan dat het effect van extraversie op job prestaties overeind blijft, ook al controleert men voor leeftijd
Men toont aan in Model 1 dat extraversie een zwakker effect heeft op job prestaties dan neuroticisme
Deze tabel bevat geen effect sizes, dus men kan niets zeggen over de grootte van effecten
Een onderzoeker zet een experiment op met een 2x3 factorieel design. Onderstaande tabel geeft de gemiddelde score op de afhankelijke variabele (angst) weer in de 6 condities.
 
Welk van onderstaande uitspraken is correct?
Er is een hoofdeffect van elektrische schok
Er is geen hoofdeffect van geslacht
Er is een interactie effect tussen elektrische schok en geslacht
Antwoordopties A, B, en C zijn alle drie correct
Antwoordopties A, B, en C zijn alle drie fout
Wat zou je aanraden aan een onderzoeker wanneer je weet dat zij in een experiment met 20 proefpersonen geen verschil vindt tussen beide condities op de gemiddelde score van de afhankelijke variabele? Je weet bovendien dat ze de afhankelijke variabele meet met een korte schaal (bestaande uit 3 vragen; α = .55). De onafhankelijke variabele was zelfcontrole, en deze werd gemanipuleerd door participanten willekeurig in 2 condities in te delen (conditie A: linkerhand gedurende 20 seconden in ijskoud water houden; conditie B: rechterhand gedurende 25 seconden in ijskoud water houden).
Meer proefpersonen testen om meer power te hebben
Een betrouwbaardere schaal gebruiken om de afhankelijke variabele te meten
De manipulatie van de onafhankelijke variabele sterker maken
In beide condities hetzelfde hand (bv. rechts) in ijskoud water houden, zodat er geen design confound is
Alle bovenstaande kunnen aangeraden worden

Deci en Ryan (1985) hebben voorgesteld dat er drie fundamentele noden (needs) zijn die vereist zijn groei en vervulling van mensen: een relationele nood (need for relatedness), nood aan autonome (need for autonomy), en nood aan competentie (need for competence). Els voorspelt dat studenten die deze noden kunnen vervullen in de lessen aan de universiteit zich gelukkiger en tevredener voelen in de les. Ze verzamelt data en vindt dat studenten wiens relationele en competentie noden vervuld zijn zich inderdaad gelukkiger voelen, maar vervulling van de nood voor autonomie lijkt geen impact te hebben op geluk. Els denkt dat de nood voor autonomie mogelijk enkel relevant is wnr mensen zich in situaties bevinden waarin ze niet geëvalueerd worden.

De uitspraak v Deci en Ryan dat de 3 noden vereist zijn voor groei en vervulling van mensen is een vb van:

Een theorie
Een hypothese
Data
Onderzoek

Karel leest de krant en ziet de titel van volgend artikel: “Mannen moeten vermijden om naar rock muziek te luisteren als ze gezelschapsspellen spelen”. Het artikel omschrijft resultaten v een onderzoek van Francourt, Burton, & Williamson (2016) waarin mannen en vrouwen het spel “Dr. Bibber” speelden terwijl ze naar verschillende soorten muziek luisterden. Mannelijke participanten haalden slechtere resultaten wnr ze naar AC/DC luisterden dan wnr ze naar Mozart luisterden, maar vrouwelijke participanten hun resultaten werden niet beïnvloed door het soort muziek waarnaar ze luisterden.

Welk van onderstaande is een variabele in deze studie?
Het geslacht vd onderzoeker
Het volume vd muziek
Het soort spel
Het geslacht vd participant
Welk van onderstaande types betrouwbaarheid zou je kunnen analyseren met een scatterplot?
Alle types betrouwbaarheid
Interne consistentie betrouwbaarheid en test-hertest betrouwbaarheid
Interne consistentie betrouwbaarheid en interrater betrouwbaarheid
Interrater betrouwbaarheid en test-hertest betrouwbaarheid

Dr. Sheffield is een klinische psycholoog die gespecialiseerd is in het behandelen v pathologisch gokken. Pathologisch gokken wordt gedefinieerd als niet in staat zijn om te weerstaan aan de drang om te gokken. Dr. Sheffield stoort zich aan het feit dat hij geen goede test heeft die hij kan gebruiken om te bepalen of zijn cliënten deze pathologie vertonen. Daarom ontwikkelt hij zijn eigen nieuwe test om pathologisch gokken te meten. De test bestaat uit 15 vragen, en het duurt ongeveer 20min om in te vullen.

Als de test van Dr. Sheffield niet echt pathologisch gokken meet, dan ontbreekt zijn test welk van onderstaande kenmerken?

Validiteit
Betrouwbaarheid
Conceptualisatie
Operationalisatie

Prof. Kramer heeft beslist om te meten hoe tevreden zijn studenten zijn met zijn lessen dit semester. Hij doceert dit semester 2 vakken; Forensische Psychologie en Inleiding tot de Neurowetenschappen. Hij geeft zijn studenten een vragenlijst.

43 van de 50 studenten die Inleiding tot de Neurowetenschappen volgen en 46 van 48 studenten die Forensische Psy volgen, vullen deze vragenlijst in. Wat kan Dr. Kramer zeggen, obv deze informatie?

Zijn steekproef kent weinig drop out
Zijn steekproef is representatief
Zijn steekproef verzekert een goede power
Zijn steekproef komt uit zijn population-of-interest

Prof. Kramer heeft beslist om te meten hoe tevreden zijn studenten zijn met zijn lessen dit semester. Hij doceert dit semester 2 vakken; Forensische Psychologie en Inleiding tot de Neurowetenschappen. Hij geeft zijn studenten een vragenlijst.

Wat is naar alle waarschijnlijkheid de population-of-interest van Dr. Kramer?

Alle studenten op de universiteit
Alle psychologie studenten
Alle studenten waar hij momenteel les aan geeft
Alle studenten waar hij ooit al les aan heeft gegeven
Stel dat je wil onderzoeken of er een verband is tss 2 variabelen mbv een figuur met balken (bar graph). Waarop moet je letten om te bepalen of er een verband is?
Het verschil in hoogte tussen de balken
Het aantal balken in de figuur
Het aantal observaties waarop elke balk gebaseerd is
De richting van de balken
Welke voorwaarde voor causaliteit kan niet aangetoond worden met cross-lag correlaties?
Covariantie
Temporal precedence
Derde variabelen
Parsimonie
Dr. Farah is een ontwikkelingspsycholoog die geïnteresseerd is in het causale verband tss huiswerk maken en academische prestaties. In Januari vraagt ze bij haar studenten op wat hun gemiddeld examenresultaat was van het 1ste semester (een meting van hun academische prestaties) en ze vraagt haar studenten om in te schatten hvl uren huiswerk ze in een typische week tijdens het 1ste semester maakten. In Juli meet ze dezelfde variabelen opnieuw (gem. Examenresultaat vh 2de sem en aantal uren huiswerk maken in een typische week tijdens het 2de sem). Ze vindt volgende correlaties:
Correlatie 1
Correlatie 2
Correlatie 3
Correlatie 4
Correlatie 6
Wat is het voornaamste verschil tss een pretest/posttest between-groups design en een within-groups design?
Het aantal participanten dat men gebruikt
Het aantal keren dat de afhankelijke variabele wordt gemeten
Het aantal condities vd onafh variabele waaraan participanten worden blootgesteld
Het aantal condities vd afh variabele waaraan participanten worden blootgesteld

Dr. Lonsbary is een cognitief psycholoog die wil onderzoeken hoe humeur een impact heeft op geheugen. Ze rekruteert 60 studenten en verdeelt hen in 3 groepen. Groep A moet gedurende 5min luisteren naar vrolijke muziek zodat ze een positief humeur krijgen. Groep B moet gedurende 5min luisteren naar droevige muziek zodat ze een negatief humeur krijgen. Groep C moet niet naar muziek luisteren maar wordt gevraagd om gedurende 5min te wachten (zodat ze een neutraal humeur krijgen).

Wnr een participant in het labo toekomt, begroet Dr. Lonsbary de participant en vraagt hem/ haar om een dobbelsteen te gooien. Bij een 1 of 2 wordt de participant in groep A ingedeeld, bij een 3 of 4 wordt de participant in groep B ingedeeld, bij een 5 of 6 wordt de participant in groep C ingedeeld. De participanten krijgen dan een niet-gemarkeerde CD waarnaar ze moeten luisteren obv hun groepsindeling. De CD bevat ofwel een blij of een droevig nummer, of bevat een 5min durende stilte. Ze worden dan vergezeld naar een volgende ruimte, waar ze begroet worden door de onderzoeksassistent die het experiment zal begeleiden. De OZ-assistent plaatst alle deelnemers voor een computer scherm en zegt dat er een lijst met 25 woorden zal verschijnen op het scherm. Ze krijgen de instructie om naar de CD te luisteren met hun hoofdtelefoon en om ondertussen de lijst met woorden te memoriseren. Alle participanten krijgen dezelfde lijst met woorden om te onthouden (bv. bureau, grijs, auto, masker).

Wnr de 5min voorbij zijn, verschijnt er een vraag op het scherm waarmee ze kunnen aangeven of ze zich blij, droevig, of neutraal voelen. Nadat de deelnemers deze vraag beantwoorden, verschijnt een nieuw scherm waarin gevraagd wordt om alle woorden te typen die ze zich kunnen herinneren vd lijst met 25 woorden. Alle participanten krijgen 3min om de woorden te typen. De deelnemers worden nadien bedankt en mogen vertrekken.

Bij de vraag die naar hun humeur peilt, geven de meeste participanten uit groep A aan dat ze zich blij voelen, de meeste participanten uit groep B geven aan dat ze zich droevig voelen, en de meeste participanten uit groep C geven aan dat ze zich neutraal voelen. Dr. Lonsbary vindt de volgende resultaten wnr ze de data analyseert:

 

Welk v onderstaande is de afhankelijke variabele in het onderzoek van Dr. Lonsbary?

Het aantal woorden op de lijst
De tijd die nodig is om de woorden die men zich herinnert te typen
De tijd die men krijgt om te woorden te memoriseren
Het aantal woorden dat men kan herinneren
Welk van onderstaande is correct in verband met instrumentation threats?
Ze zijn hetzelfde als testing threats
Ze treden enkel wnr mechanische instrumenten gebruikt worden (bv. bloeddrukmeter, weegschaal)
Ze kunnen vermeden worden met counterbalancing
Ze zijn enkel een probleem in observatie studies
Dr. Whetstone wil weten of iemands zelfbeeld verandert ten gevolge van een therapeutische behandeling. Ze is echter bezorgd over testing threats in haar onderzoek. Welk v onderstaande zou je haar aanraden om testing threats te voorkomen?
Niet toelaten dat participanten afhaken tijdens de studie
Een pretest-only studie uitvoeren
Een verschillend instrument gebruiken om zelfvertrouwen te meten bij de pretest en de posttest
Geen vergelijkingsgroep gebruiken
Interpreteer de resultaten in onderstaande tabel. Welke uitspraak is fout?
 

Tabel 1: Verschillen in Openness to experience obv kenmerken v participanten.

Er is een significant verschil in Openness to experience tss mannen en vrouwen
Vrouwen scoren significant hoger op Openness to Experience dan mannen
Men toont covariantie aan tss leeftijd en Openness to experience
19-22 jarigen scoren gem hoger op Openness to experience dan 11-14 jarigen, maar dit verschil is niet significant
Welk van de volgende omschrijvingen is een voorbeeld van onderzoek produceren?
Een vragenlijst afnemen die angst meet
Een nieuwe therapeutische techniek toedienen
Een opiniestuk schrijven over een wetenschappelijke psychologische studie
Een hersenscan ondergaan
Welk van onderstaande stelt ons in staat om sterke voorspellingen te maken aan de hand van uitspraken over verbanden?
Een sterk positief verband
Een sterk negatief verband
Zowel sterke positieve als negatieve verbanden
Noch sterke positieve of negatieve verbanden
Als een onderzoeker bezorgd zou zijn omtrent externe validiteit, wat zou je hem dan aanraden bij het uitvoeren van small-N design studies?
Gebruik geen small-N design studies als je bezorgd bent over de externe validiteit
Vergelijk de resultaten van je small-N design studie met die van andere studies
Gebruik enkel een renversaal design
Gebruik enkel je eigen cliënten / patiënten / studenten
Hieronder staan 4 referenties. Welk vdeze 4 referenties is correct volgens de APA regels?
A
B
C
D
In quasi-experimenteel onderzoek heeft de onderzoeker geen controle over de onafhankelijke variabelen en wijst participanten niet willekeurig toe aan condities. Wat heeft dit als gevolg?
De onderzoeker kan alternatieve verklaringen voor de interne validiteit niet uitsluiten
De studie is niet verschillend van een correctionele studie
Uitspraken over causaliteit zijn minder sterk dan bij een echt experiment
De studie is niet ethisch
Waarom zijn factoriele designs nuttig om theorie te testen?
Ze laten onderzoekers toe om de construct validiteit van een theorie te testen
De resultaten van factoriele designs kunnen op een eenvoudige en duidelijke wijze geïnterpreteerd worden
Ze laten onderzoekers toe om te begrijpen hoe de interactie tss variabelen een rol speelt
De resultaten van een factorieel design zijn steeds intuïtief
{"name":"OMT 2 2223 Proefexamens", "url":"https://www.quiz-maker.com/QPREVIEW","txt":"Test your knowledge about research methods and ethical considerations in studies related to multimedia usage among high school students. This quiz covers various aspects of experimental design, sampling techniques, validity, and research ethics.Key Features:Multiple-choice questionsFocus on psychology and educational researchDesigned for educators and students alike","img":"https:/images/course2.png"}
Powered by: Quiz Maker