KITS plus nr. 4 - Quiz - april 2025 | Take the Quiz

1. Waarom is de uitvinding van het wiel een van de belangrijkste uitvindingen ooit?

Dankzij het wiel konden mensen eindelijk auto’s en bussen maken.

Dankzij het wiel konden mensen zware lasten veel verder vervoeren.

Dankzij het wiel konden mensen echt gaan samenwerken.

2. Welke route reed de eerste stoomtrein op het Europese vasteland in 1835?

van Gent naar Mechelen

van Brussel naar Parijs

van Brussel naar Mechelen

3. Wat is een groot voordeel van de fiets tegenover de auto?

Je hoeft niet in de file te staan en je hebt geen brandstof nodig.

Je neemt veel minder plek in op de weg.

Je kan altijd alleen reizen en je moet nooit iemand ophalen.

4. Wat is een riksja?

Een waterbus die vaart tussen twee steden.

Een licht karretje met twee wielen dat meestal door een man op een fiets wordt getrokken.

Een licht karretje met drie wielen dat wordt getrokken door een paard of ezel.

5. Met welke problemen heeft het openbaar vervoer te kampen?

Er zijn geen snelle treinen die over langere afstanden kunnen rijden.

Bussen en treinen komen soms te laat en de verbindingen zijn niet goed op elkaar afgestemd.

Tijdens de spitsuren werken de apps waarmee je tickets moet kopen niet goed.

6. In welke zin is het woord ‘spitsuren’ goed gebruikt?

Tijdens de drukke spitsuren zijn er vaak te weinig zitplaatsen.

De spitsuren tussen bus en trein zijn vaak niet goed op elkaar afgestemd.

Tijdens de spitsuren nemen weinig mensen de trein.

7. Hoe noemen buschauffeurs hun kwartier pauze aan de eindhalte?

bammetjestijd

buffertijd

koffietijd

8. Wat gebeurt er als iemand ziek wordt in de bus en moet braken?

De chauffeur van dienst moet het opruimen, zodat de bus aangenaam blijft voor andere passagiers.

Alle bussen worden ’s avonds gepoetst, tot die tijd blijft het vies in de bus.

De bus wordt meteen aan de kant gezet en de mobiele schoonmaakdienst komt ter plaatse.

9. Wat kan je niet doen in het stoomtreinmuseum?

Oude locomotieven, dieseltreinen en andere rijtuigen van vroeger bekijken.

Treinmaquettes bewonderen en een kijkje nemen in de uitstalkasten.

Zelf een trein bouwen met de materialen waarvan een echte trein is gemaakt.

10. De meeste fietsen hebben _____________ . Welk woord past hier?

koppelingen

claxons

versnellingen